Krieltjedienst: op een bedje van liefde…

Als vrijwilliger bij Egelopvang Zoetermeer maak je heel wat mee. Zo ben ik naast egelverzorger ook lid van het medisch team van de egelopvang. Dat betekent dat ik niet alleen medicijnen mag geven (Hoe injecteer je een egel? Tussen de stekels door!) en de eerste opvang moet doen als er weer een zielig ziek beestje wordt binnengebracht, het betekent ook dat ik regelmatig bereikbaarheidsdienst heb. Want wij hebben een mobiel die tussen de MT-leden rouleert. Die mobiel wil je soms heel graag uitzetten maar dat mag niet. Nee, je houdt haar aan. Officieel zijn we als vrijwilligers met de mobiel van acht uur ’s ochtends tot acht uur ’s avonds bereikbaar. Het vraagt best wel wat toewijding om in je vrije tijd bereikbaarheidsdienst te draaien want je kunt ieder moment gebeld worden en dan Moet Je Daar Wat Mee. Negeren is geen optie. We hebben onze mobiele telefoon de naam ‘Krieltje’ gegeven, naar een kokendhete aardappel die niemand lang wil vasthouden maar graag zo snel mogelijk weer doorgeeft naar een ander (heel soms wil ik ook gooien met Krieltje maar dat mag ook al niet want dan gaat ze kapot en zijn we niet meer van 8 uur tot 20 uur bereikbaar).
Vanuit het hele land worden we gebeld met de gekste vragen (‘Ik woon in Limburg en er loopt hier een egel. Wat moet ik doen?’). Ook lossen we acute dingen op (‘De hele bek zit onder het bloed ja’), overleggen we met de dierenambulances, de dierenarts en spoedkliniek in de regio en verlenen we EHBEO (Kom op. Die kunnen jullie zelf wel invullen toch?).
Zo reed in begin dit jaar naar Zoetermeer om Krieltje op te halen. Ik was net thuis toen ze hard ging rinkelen en toen was het aan. Ik neem op en blijk een kind aan de telefoon te hebben. Ik ben nooit zo goed met kinderen. Kinderen vind ik nog lastiger dan egels, want ze praten terug en doen dingen die ik niet snap. Als ik moet kiezen tussen kinderen en egels dan is dat niet zo moeilijk. Anders had ik nu wel ‘iets met kinderen’ gedaan. Maar goed, lang verhaal iets korter: de kinderen in kwestie waren aan het spelen en hadden een egeltje gevonden. Hierop zijn ze naar huis gerend om een schoenendoos te halen. Daarna zijn ze naar de opvang gelopen, waar ze het telefoonnummer van Kriel gebeld hebben dat op een briefje staat wat aan het toegangshek van de opvang hangt.
Op iedere vraag die ik stel krijg ik een aarzelend ‘jaaaaaaneeeeeeeikweetutniet’ als antwoord dus ik besluit in de auto te stappen en naar de opvang te rijden. Eenmaal daar aangekomen tref ik vier kinderen aan met een schoenendoos. Ik begroet ze, ze beginnen alle vier tegelijkertijd tegen me te praten en ik voel een kloppende hoofdpijn opkomen. Zo eentje die vlak achter je ogen begint, vier dagen duurt en immuun is voor welk medicijn dan ook. Egels praten niet. Die zijn zo lekker stil (behalve eentje: Krokus. Maar over hem gaat mijn volgende blog) dus ik zeg tegen de kinderen dat ik de opvang eerst moet openen en dat ze even buiten moeten wachten. Eenmaal binnen in een oase van rust lukt het mij om het alarm zonder ongelukken uit te schakelen (en dat is een hele kunst, geloof me) en ik open de deur. De kinderen kijken elkaar aan, zeggen ‘Stttttt! Stil zijn! Egeltjes kunnen niet tegen lawaai’ en lopen in een rijtje achter elkaar aan doodstil naar binnen, het meisje dat ik aan de telefoon had en die de schoenendoos draagt voorop. In de koffieruimte wijs ik aan waar ze kunnen zitten en dat doen ze, nog steeds muisstil, rustig en super gehoorzaam. Ik krijg vertrouwen in deze kinderen. Ik vraag of ik even naar de egel mag kijken en daarop opent het meisje heel voorzichtig de schoenendoos. Ik zie een heleboel geplukt gras, wat takjes, een stuk of vier slakken (‘die hebben we meteen gezocht toen we um hadden gevonden want anders krijgt-ie honger’) en op dit bedje van liefde trof ik een schattig klein egeltje van 181 gram dat onder de teken zat, vermagerd en verzwakt was, een schurftig buikje had en dat zich duidelijk helemaal niet goed voelde. De rest van de kinderen zit er nog steeds muisstil bij. Ik ben diep onder de indruk. Ik noteer bijzonderheden van de vindplaats van de egel en vraag vervolgens hoe ze de egel in de doos hebben gekregen. Hierop krijg ik een glashelder verhaal van het enige jongetje van de groep, die daarvoor de mouw van zijn trainingsjack gebruikt heeft.
‘Egels kun je beter niet met je blote handen aanraken want ze hebben vaak beestjes bij zich waar je ziek van kunt worden’ zegt hij met een stalen gezicht alsof hij dagelijks egels in nood van een zekere dood redt. ‘Jongens, jullie zijn echt supergoed bezig. Hoe weten jullie dit allemaal?’ vraag ik dus, en alle vier kijken ze me aan alsof ik helemaal gek ben geworden. ‘Dat hebben we geleerd van de egellessen die jullie bij ons op school hebben gegeven. Ik heb er al twee gehad en ben hier ook al eens geweest met mijn moeder’ zegt het meisje met de schoenendoos. Egellessen! Natuurlijk! D’uhhhh! Het werkt dus! Het werkt dus echt! Wat ontzettend gaaf! Ik vraag of ze al hebben nagedacht over hoe de egel moet heten. Dat hebben ze: ‘Waggel’ zeggen ze alle vier in koor. ‘Oh jee, het beest waggelt dus grote kans dat hij neurologisch letsel heeft en dus onwijs ziek is en ik ze dus straks moet terugbellen dat dit beest geeuthanaseerd is’ ratelt het door mijn hoofd. ‘Maar’, zegt het meisje, ‘hij waggelt niet echt hoor. We vinden het gewoon een leuke naam’. Okee. Nee tuurlijk. Onwijs leuke naam jongens! Goed verzonnen! Pfffff.
Ik loop met ze mee naar buiten (‘Stttttt’ en dan fluisterend ‘dag mevrouw, bedankt dat u voor hem gaat zorgen maar als -tie toch dood gaat wilt u dan wel even bellen?’) en ik kijk ze met bewondering na. Ze hadden ervoor kunnen kiezen om verder te spelen, om het egeltje gewoon lekker te laten liggen, om hun beltegoed aan iets anders op te maken of om de mouw van een mooi trainingsjack niet vies te laten worden. Maar deze kinderen deden wat ze hadden geleerd en deden dat nog goed ook, beter zelfs dan een heleboel volwassenen die ik aan de lijn krijg. Ik loop weer naar binnen en merk dat mijn hoofdpijn helemaal weg is.

Naschrift:
Waggel bleek er uiteindelijk nog slechter aan toe te zijn dan ik dacht, hij is meer dan 4 maanden bij ons op de opvang geweest. Naast alle ellende die ik die middag al constateerde bleek uit mestonderzoek dat hij ook diverse soorten wormeitjes en de cocci-parasiet bij zich droeg. Hij was zo verzwakt dat we hem niet direct overal tegelijk voor konden behandelen maar dit over een hele lange periode moesten verspreiden. Hij stopte zelfs op een gegeven moment met eten waardoor het toedienen van medicijnen erg moeizaam ging. Net zoals de kinderen die Waggel op straat vonden zijn wij echter ook niet voor één gat te vangen. Waggel herstelde volledig en is in de zomer weer uitgezet in het Balijbos in Zoetermeer waar hij –als gezonde egel van meer dan 1100 gram- hopelijk voor nageslacht gezorgd heeft.